Nederland leerde Hendrik Groen kennen door zijn dagboek Pogingen iets van het leven te maken. Samen met zijn vriend Evert en de andere leden van de Oud-maar-niet-dood-club, probeert Hendrik zijn laatste levensjaren in een verzorgingshuis in Amsterdam-Noord zo aangenaam mogelijk te maken. Van tijd tot tijd valt het Hendrik zwaar om de moed erin te houden. Gelukkig heeft hij de pen weer opgepakt. Met de hem zo kenmerkende charmante, ironische humor neemt hij de medebewoners, de directie, zijn vrienden en de ouderdom in het algemeen op de korrel, waarbij hij zichzelf zeker niet spaart.
Er kan niet aan deze recensie begonnen worden zonder deze los te zien van het eerste werk van Groen: Pogingen iets van het leven te maken. In dit eerste boek maken we kennis met Hendrik en lezen we hoe het er dagelijks bij hem aan toe gaat in het verzorgingshuis. Zijn beste vriend Evert woont in een aanleunwoning van het huis waar hij in zit en ze zien elkaar dagelijks. De tegenstrijdigheid van die twee persoonlijkheden zorgt voor vaak komische situaties. Zodra Hendrik met Evert en een aantal andere gezellige bewoners de Omanido club opricht leidt dit tot vermakelijke anekdotes. Zij besluiten om buiten het verzorgingshuis om op eigen houtje allerlei uitstapjes te plannen, en doen hiermee de zelf verkozen naam ‘Oud-maar-niet-dood’ eer aan.
‘U trekt een gezicht als een oorwurm met kiespijn,’ vond mevrouw Schansleh, en ze wees naar mij. Alsof ze elke avond op haar kamertje wonderlijke nieuwe spreekwoorden en gezegden zit te bedenken, zo vaak komt Schansleh met een nieuwe vondst.
Het prachtige aan beide boeken is dat het zo heerlijk menselijk is. Hendrik is hartstikke eerlijk, zowel over zichzelf als over de verschillende (meestal irritante) medebewoners uit zijn huis. Aan de koffietafel in de gemeenschappelijke ruimte ontstaat er vaak discussie. Of dit nu gaat over de kwaaltjes van de oude dag of over de vluchtelingencrisis, de meningen zijn alom verdeeld. Hoewel wijsheid met de jaren zou moeten komen is dit helaas niet altijd het geval. Sterker nog, Hendrik maakt regelmatig de vergelijking tussen ouderen en kinderen.
Je krijgt een inkijkje in zijn leven, maakt zijn ups en downs mee, voelt wat hij voelt. Heeft hij een neerslachtige periode dan is dat er direct aan af te lezen; hij spreekt zichzelf hier ook op aan. In zijn boeken benoemt hij ook de problemen in de ouderenzorg: de eenzaamheid, de bezuinigingen, het opheffen van allerlei zorginstellingen. Hierdoor krijg je een op een te zien wat de gevolgen zijn geweest van de bezuinigingen door de regering. Maar ook krijg je te zien dat er best nog wat pit zit in sommige ouderen, die nog volop uit het leven proberen te halen wat er in zit.
In het tweede deel is te merken dat Hendrik toch wat van zijn positiviteit is verloren. De ouderdom en de daaraan inherente problemen beginnen hem steeds meer parten te spelen. Zowel voor hemzelf als wat er in zijn directe omgeving gebeurt. Toch is het bewonderenswaardig dat hij, ondanks allerlei tegenslagen, niet bij de pakken neer gaat zitten. De levenslust blijft er nog steeds van af stralen en hoewel de sfeer over het algemeen wellicht wat somberder is, blijft Hendrik zoeken naar manieren om verder te gaan.
Hendrik zelf is een groot mysterie. Hij schrijft onder een pseudoniem en behalve de getekende man op de kaft van het boek geeft hij niets prijs van zijn ware identiteit. Vorig jaar won zijn eerste boek Pogingen iets van het leven te maken de NS-Publieksprijs. Door de nominatie ontstond er ook een zoektocht naar de echte Hendrik: wie is hij? Lange tijd werd gespeculeerd of er een bekende auteur achter deze naam zou zitten. Namen als Kluun, Pauline Cornelissen, Nico Dijkshoorn en anderen werden verdacht. Uiteindelijk werd er bekend dat ene Peter de Smet, een 61-jarige man uit Amsterdam-Noord, achter het pseudoniem staat. Althans, volgens het NRC. In de Volkskrant is te lezen dat zowel Smet als de uitgeverij ontkennen noch bevestigen wie er werkelijk achter de naam zit.
En eigenlijk is het ook helemaal niet nodig om te weten wie Hendrik Groen is; de behoefte om achter zijn ware identiteit te komen wordt niet door iedereen gedeeld. De onduidelijkheid over zijn identiteit geven juist extra flair aan zijn verhaal, het steekt zo mooi af tegen het ‘gewone’ van zijn dagelijkse beslommeringen. Bovendien, als het echt de 61-jarige Smet is, dan zou dat betekenen dat de boeken fictie zijn en Hendrik en zijn consorten nooit hebben bestaan. Eeuwig zonde toch?